- aan
- aan1{{/term}}I 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [zich aan het lichaam bevindend] on2 [zich tegen iets aan bevindend] against ⇒ on to3 [in werking, brandend] on4 [aan de gang] on♦voorbeelden:1 een vrouw met een groene jurk aan • a woman in a green dress3 de kachel is aan • the stove is on4 het is weer dik aan tussen hen • it's on again between them¶ daar is niets van aan • there's not a word of truth in thatdaar is niets aan • 〈gemakkelijk〉 there's nothing to it; (it's a) piece of cake; 〈saai〉 it's a waste of time; 〈niet stuk〉 there's nothing the matter with itII 〈bijwoord〉1 [na plaatsaanduidend bijwoord] 〈vaak onvertaald, zie voorbeelden〉2 [in samengestelde werkwoord] 〈vaak onvertaald, zie voorbeelden〉3 [op genoemde wijze] 〈vaak onvertaald, zie voorbeelden〉4 [+ wat] about ⇒ around, away♦voorbeelden:1 daar heeft zij niets aan • that's (of) no use to herdaar zijn we nog niet aan toe • we haven't got that far yet〈figuurlijk〉 zij weet niet waar zij aan toe is • she doesn't know where she stands2 stel je niet zo aan! • stop carrying on like that!3 rustig aan! • calm down!, take it easy!4 ik rotzooi maar wat aan • I'm just messing about¶ er goed/beroerd aan toe zijn • be (doing) well, be in a bad wayvan nu af aan • from now onvan voren af aan • from the beginningvan jongs af aan • from childhoodjij kunt ervan op aan dat … • you can count on it that …————————aan2{{/term}}〈voorzetsel〉1 [met betrekking tot een fysieke verbondenheid] on ⇒ at, by2 [met betrekking tot een figuurlijk verbondenheid] by, with3 [bij werkwoord die een beweging aanduiden] to4 [tengevolge van] of, from5 [wat betreft] of6 [in de macht van] up to♦voorbeelden:1 vruchten aan de bomen • fruit on the treesaan een krant werken • work on a newspaperKoen stond aan het raam • Koen stood at the windowaan zee/de kust/een gracht wonen • live by the sea/on the coast/on a canal2 dag aan dag • day by daydoen aan • do, go in fortwee aan twee • two by two3 hij gooide het kopje aan stukken • he smashed the cup (to pieces)hij geeft les aan de universiteit • he lectures at the universityer is geen beginnen aan • that's impossibleaan wal gaan • go ashoreaan het werk gaan aan iets • go to work on somethinghoe kom je aan dat spul? • how did you get hold of that stuff?4 sterven aan een ziekte • die of a disease5 een tekort aan kennis • a lack of knowledge6 het is aan mij ervoor te zorgen dat … • it's up to me to see that …dat ligt aan haar • 〈haar fout〉 that's her fault¶ aan de drank zijn • have taken to drinkhij heeft het aan zijn hart • he's got heart troublehij is aan het joggen • he's out jogginghij is aan het strijken • he's (busy) ironingze zijn aan vakantie toe • they could do with a holiday
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.